Gisteren (23 Mei, 24e dag; stralend weer. 65 km gefietst) vanuit Cluny naar Montmerle-sur-Saone, naar camping municipal les Muriers (N46.074 E4.7622). Ik ben niet zo’n liefhebber van gemeente campings, omdat die doorgaans geen voorbeeld zijn van schoonheid en service, maar deze valt mee. Ook hier een zwembad, maar dat is men nog aan het vullen. Dus geen duik tot op heden..
Onderweg film ik op een bruggetje de TGV, die ik gisteren alleen heb mogen aanhoren. Hij komt aan en -zoefff- weg is ‘ie. Volgens mij reed hij nog niet op topsnelheid. Grote hekken om mij er van te weerhouden rare dingen in m’n hoofd te halen. Nu ben ik al een tijdje alleen onderweg en betrap ik mij er regelmatig op in mezelf te fluisteren, maar verder heb ik geen last van de, onofficiële, vierde K -Kampeerkoorts-, dus ik heb geen springneigingen. Verder die dag niet veel bijzonderheden.
Vandaag (24 Mei, 25e dag; stralend weer. 60km gefietst) probeert PB via landweggetjes een doorgaande weg te vermijden, met één groot nadeel: die weggetjes gaan op en neer. Het is doorgaans niet zo’n probleem om te stijgen, als je dan maar een poosje op dat niveau blijft fietsen, maar omhoog en weer omlaag, waarbij je in de afdaling al ziet dat je er weer aan moet, is minder. Afijn, dat hoort erbij, maar met 26¤ is het hard werken.
Als ik een mooi paadje zie naar een beekje, met een bruggetje en wat bomen, besluit ik te stoppen voor de lunch. Het is een onverhard pad en als ik op het bruggetje stop, wil ik mijn fiets over een hobbel in het pad tillen. Ik sjor aan mijn zadel en tot mijn schrik hoor ik een harde ‘krak’ en sta ik met het zadel in m’n handen, terwijl de fiets met het metalen frame van het zadel is blijven staan waar hij stond. Bij de ‘krak’ vlogen er twee dingen door de lucht en enigszins in paniek kijk ik welke onderdelen missen. Met nog zo’n 1600 km voor de boeg is het lastig vooruit komen zonder zadel…
Rustig blijven, fluister ik in mezelf; gewoon goed rondkijken. Ik vind al snel een kapje dat aan de voor/onderkant vast hoort te zitten; de schroef is door het plastic getrokken en dat kan ik snel repareren. Maar het tweede onderdeel dat wegvloog? Ik inspecteer het zadel en zie dat de twee grote knoppen aan de achterkant (waar je je als klein jochie, achterop de fiets, aanvast hield; pas op voor de veren!) bij mij geen veren zijn, maar twee plastic ‘kokers’ met in ieder een metalen ‘busje’ en één ervan mist. Wat de reden is voor deze constructie weet ik niet, maar ik merk snel dat het metalen busje zeer sterk magnetisch is…!? Met mijn mes kan ik het overgebleven busje makkelijk uit de koker liften. Daar moet ik dus naar op zoek..
Een sterk magnetisch, metalen busje. Waarom in godsnaam? Ik kan toch ook verder met slechts één? Worden mijn billen hierdoor ‘gemagnetiseerd’, ofzo? Maar dan fiets ik straks met één ‘gemagnetiseerde’ en één ‘onbehandelde’ bil en dat geeft ongetwijfeld problemen. Waarschijnlijk ga ik dan rondjes rijden!
Ik besluit goed verder te zoeken, maar vind niets; niet in het gras op het bruggetje waar de fiets staat, niet in het water, net over de rand..
Uiteindelijk besluit ik eerst maar gewoon te gaan eten en ik haal een tas van m’n fiets, die met een ‘spin’ zit vastgebonden en ja hoor: aan de metalen haak, aan het uiteinde van de spin ‘kleeft’ het ontbrekende busje. HOERA, geen rondjes, maar gewoon vooruit! Ik kan het zadel aan de voorkant gewoon reparen, alleen aan de achterkant zit het ‘los’, maar het past netjes op het frame. Met twee ‘tie-raps’ (inderdaad zeer handig EJ!) zorg ik ervoor dat het zadel niet losschiet, maar als ik er op zit is er geen probleem.
Opgelucht geniet ik van mijn stokbrood met ham en kaas en tomaat en de gebruikelijke liter melk. Heerlijk zit ik, met ogen dicht, me te bedenken welke catastofe mij bespaard is gebleven: in het midden van nergens, met een fiets zonder zadel.. Dat wordt dan lang lopen! Terwijl ik daar zit te mijmeren, hoor ik achter mij een enorm gebrom van insecten. Op het bruggetje, in de zon, zitten zo’n 30-40 vliegen, die om de paar seconden opvliegen, elkaar in de haren vliegen en vervolgens weer gaan ‘zitten’. Allemaal, echt allemaal met de ‘neus’ in de zelfde richting! Als er één verkeerd neerkomt, draait hij prompt in dezelfde richting als de anderen. En dat om de paar seconden: opvliegen, brommen, neerkomen en evt. draaien. Een vreemd schouwspel dat ik niet kan verklaren; ze zitten niet naar, of juist van de zon af, gedraaid (die staat in hun zij), niet in de wind, want die is er niet. De bioloog is weer eens ge’triggerd’.
En nu ik toch bezig ben: in het water zit een slimme, domme kikker, die iedere keer als ik opsta in het water verdwijnt (slim), maar na een tijdje door zou moeten hebben dat ik niet naar hem toekom en dus geen gevaar voor hem beteken, dus gewoon kan blijven zitten (dus toch dom). Na een tijdje durft hij het toch even aan en voor een klein moment kijken wij elkaar recht in de ogen. Ik win: hij springt (was een mooi schouwspel geweest als het andersom was..).
Tot slot zie ik, allemaal tijdens deze zelfde lunchpauze een felblauwe libel die een fel oranje vlinder achterna zit. Territoriaal gedrag of een uitzonderlijke, zeldzame observatie van het ontstaan van een nieuw genus. Kortom: over ‘de bloemetjes en de bijtjes’!
Het laatste deel van de route eindigt met een zeer forse klim naar de ‘Col de la Luère’, zo’n 22 km ten westen van Lyon, naar een camping die naar deze col is genoemd (N45.748 E4.6431). Het allerlaatste stukje stijgen doe ik lopend. Ik ben bekaf: colletje-op-colletje-af. De laatste was er één teveel. Al lopende komt de eigenaresse met de auto naar beneden rijden. ’s Avonds, als ik in de avondzon geniet van het formidabele uitzicht over de valei met in de verte de tweede stad van Frankrijk, komt zij mij een flinke kom soep brengen. Voor de klim! Zouden de Fransen niet aardig zijn?
