Eerste materiaalpech

Gisteren (23 Mei, 24e dag; stralend weer. 65 km gefietst) vanuit Cluny naar Montmerle-sur-Saone, naar camping municipal les Muriers (N46.074 E4.7622). Ik ben niet zo’n liefhebber van gemeente campings, omdat die doorgaans geen voorbeeld zijn van schoonheid en service, maar deze valt mee. Ook hier een zwembad, maar dat is men nog aan het vullen. Dus geen duik tot op heden..

Onderweg film ik op een bruggetje de TGV, die ik gisteren alleen heb mogen aanhoren. Hij komt aan en -zoefff- weg is ‘ie. Volgens mij reed hij nog niet op topsnelheid. Grote hekken om mij er van te weerhouden rare dingen in m’n hoofd te halen. Nu ben ik al een tijdje alleen onderweg en betrap ik mij er regelmatig op in mezelf te fluisteren, maar verder heb ik geen last van de, onofficiële, vierde K -Kampeerkoorts-, dus ik heb geen springneigingen. Verder die dag niet veel bijzonderheden.

Vandaag (24 Mei, 25e dag; stralend weer. 60km gefietst) probeert PB via landweggetjes een doorgaande weg te vermijden, met één groot nadeel: die weggetjes gaan op en neer. Het is doorgaans niet zo’n probleem om te stijgen, als je dan maar een poosje op dat niveau blijft fietsen, maar omhoog en weer omlaag, waarbij je in de afdaling al ziet dat je er weer aan moet, is minder. Afijn, dat hoort erbij, maar met 26¤ is het hard werken.

Als ik een mooi paadje zie naar een beekje, met een bruggetje en wat bomen, besluit ik te stoppen voor de lunch. Het is een onverhard pad en als ik op het bruggetje stop, wil ik mijn fiets over een hobbel in het pad tillen. Ik sjor aan mijn zadel en tot mijn schrik hoor ik een harde ‘krak’ en sta ik met het zadel in m’n handen, terwijl de fiets met het metalen frame van het zadel is blijven staan waar hij stond. Bij de ‘krak’ vlogen er twee dingen door de lucht en enigszins in paniek kijk ik welke onderdelen missen. Met nog zo’n 1600 km voor de boeg is het lastig vooruit komen zonder zadel…

Rustig blijven, fluister ik in mezelf; gewoon goed rondkijken. Ik vind al snel een kapje dat aan de voor/onderkant vast hoort te zitten; de schroef is door het plastic getrokken en dat kan ik snel repareren. Maar het tweede onderdeel dat wegvloog? Ik inspecteer het zadel en zie dat de twee grote knoppen aan de achterkant (waar je je als klein jochie, achterop de fiets, aanvast hield; pas op voor de veren!) bij mij geen veren zijn, maar twee plastic ‘kokers’ met in ieder een metalen ‘busje’ en één ervan mist. Wat de reden is voor deze constructie weet ik niet, maar ik merk snel dat het metalen busje zeer sterk magnetisch is…!? Met mijn mes kan ik het overgebleven busje makkelijk uit de koker liften. Daar moet ik dus naar op zoek..

Een sterk magnetisch, metalen busje. Waarom in godsnaam? Ik kan toch ook verder met slechts één? Worden mijn billen hierdoor ‘gemagnetiseerd’, ofzo? Maar dan fiets ik straks met één ‘gemagnetiseerde’ en één ‘onbehandelde’ bil en dat geeft ongetwijfeld problemen. Waarschijnlijk ga ik dan rondjes rijden!
Ik besluit goed verder te zoeken, maar vind niets; niet in het gras op het bruggetje waar de fiets staat, niet in het water, net over de rand..

Uiteindelijk besluit ik eerst maar gewoon te gaan eten en ik haal een tas van m’n fiets, die met een ‘spin’ zit vastgebonden en ja hoor: aan de metalen haak, aan het uiteinde van de spin ‘kleeft’ het ontbrekende busje. HOERA, geen rondjes, maar gewoon vooruit! Ik kan het zadel aan de voorkant gewoon reparen, alleen aan de achterkant zit het ‘los’, maar het past netjes op het frame. Met twee ‘tie-raps’ (inderdaad zeer handig EJ!) zorg ik ervoor dat het zadel niet losschiet, maar als ik er op zit is er geen probleem.

Opgelucht geniet ik van mijn stokbrood met ham en kaas en tomaat en de gebruikelijke liter melk. Heerlijk zit ik, met ogen dicht, me te bedenken welke catastofe mij bespaard is gebleven: in het midden van nergens, met een fiets zonder zadel.. Dat wordt dan lang lopen! Terwijl ik daar zit te mijmeren, hoor ik achter mij een enorm gebrom van insecten. Op het bruggetje, in de zon, zitten zo’n 30-40 vliegen, die om de paar seconden opvliegen, elkaar in de haren vliegen en vervolgens weer gaan ‘zitten’. Allemaal, echt allemaal met de ‘neus’ in de zelfde richting! Als er één verkeerd neerkomt, draait hij prompt in dezelfde richting als de anderen. En dat om de paar seconden: opvliegen, brommen, neerkomen en evt. draaien. Een vreemd schouwspel dat ik niet kan verklaren; ze zitten niet naar, of juist van de zon af, gedraaid (die staat in hun zij), niet in de wind, want die is er niet. De bioloog is weer eens ge’triggerd’.

En nu ik toch bezig ben: in het water zit een slimme, domme kikker, die iedere keer als ik opsta in het water verdwijnt (slim), maar na een tijdje door zou moeten hebben dat ik niet naar hem toekom en dus geen gevaar voor hem beteken, dus gewoon kan blijven zitten (dus toch dom). Na een tijdje durft hij het toch even aan en voor een klein moment kijken wij elkaar recht in de ogen. Ik win: hij springt (was een mooi schouwspel geweest als het andersom was..).
Tot slot zie ik, allemaal tijdens deze zelfde lunchpauze een felblauwe libel die een fel oranje vlinder achterna zit. Territoriaal gedrag of een uitzonderlijke, zeldzame observatie van het ontstaan van een nieuw genus. Kortom: over ‘de bloemetjes en de bijtjes’!

Het laatste deel van de route eindigt met een zeer forse klim naar de ‘Col de la Luère’, zo’n 22 km ten westen van Lyon, naar een camping die naar deze col is genoemd (N45.748 E4.6431). Het allerlaatste stukje stijgen doe ik lopend. Ik ben bekaf: colletje-op-colletje-af. De laatste was er één teveel. Al lopende komt de eigenaresse met de auto naar beneden rijden. ’s Avonds, als ik in de avondzon geniet van het formidabele uitzicht over de valei met in de verte de tweede stad van Frankrijk, komt zij mij een flinke kom soep brengen. Voor de klim! Zouden de Fransen niet aardig zijn?

Geplaatst in Reisverslagen | 12 reacties

Sweet memories en veel lawaai

21 Mei, 22e dag. Stralend weer! 40 km gefietst. In de wetenschap dat Quirin al zeker twee uur op de fiets zit als ik aan het ontbijt zit, kan ik niet anders concluderen dan dat ik hem niet benijd. Maar ieder zijn ding en voor hem is dat kms vreten en daarbij genieten ook! Het ontbijt wordt geserveerd in de woonkamer van de boerderij en zowel de boer/hotelier als de boerin/hotelière maken een praatje, zij vnl. om haar Duits met de duitse echtparen op te halen. Ontbijt is heerlijk, met wel vijf soorten confiture: kersen, perzik, aardbei, vijgen en nog iets speciaals. Ruim brood en lokale koek, het kan niet op.

Als ik bijna wil vertrekken, terwijl ik één fietshandschoen niet kan vinden, maar veronderstel dat die in één van de tassen zit, loop ik toch nog even naar mijn kamer en ja hoor: helemaal leeg; dat had ik toch al gecheckt! Ik werp nog een blik uit het raam, kijkend naar het mooie uitzicht over de velden en, verdomd, daar ligt de handschoen in de vensterbank.. Was ik toch echt bijna vertrokken!
Ik had beide ’s ochtends daar te drogen gelegd, want ze waren nog nat van de plensbui gisteren, maar één was naar beneden gevallen in de (reeds bloeiende!) lavendelstruiken. Die had ik voor het ontbijt opgepikt en bij het inpakken van de bagage was ik in gedachten dat ik de ander ergens ingestopt had. En zo vertrok ik dus bijna met één handschoen, wat vrij vervelend zou zijn, want ik voel mijn handpalmen flink na een dag fietsen. Meer m’n buikspieren gebruiken, hoor ik P. terecht zeggen. Een actievere fietshouding aannemen! En beter de dingen onthouden, voeg ik daar maar aan toe. Geheugen, mijn ‘sterkste’ kant…?!

Vandaag naar Cluny, een kleine, oude abdijstad. Maar eerst kom ik langs Taizé, een oecomenisch centrum, waar ik vroeger eens met mijn ouders geweest ben. Een jaar of 15 was ik en ik verveelde me rot in het kleine plaatsje vlakbij, waar wij een huisje gehuurd hadden. Mijn broer was er niet bij, vandaar dat ik wel wat gezelligheid zocht. Het huis in Ameugny heb ik nu weer bezocht en er was niets veranderd. Ik weet nog dat ik tegen mijn vader zei dat ik wat wilde rondkijken, op de fiets (!) en mijn vader, die dat geloof ik niet zo zag zitten, deed wat vruchteloze pogingen om bij een boer een fiets te lenen. Dat zou nu wel anders zijn, met diverse VTT-verhuurbedrijfjes langs de voie verte, wat toentertijd nog gewoon een spoorlijn was. Ik heb nog een foto van mijn moeder op het kleine station van Taizé.

Ik lifte destijds naar Taizé, met buitenlanders in een oude eend (het was nl. zeker wel 2 km lopen!) en was onder de indruk van de sfeer in het eucomenisch centrum van Taizé: allemaal jongeren, van de meest uiteenlopende nationaliteiten, in groepen met elkaar discussiërend over geloof, maar ook wereldse onderwerpen. Ik heb er destijds zelfs een dienst bijgewoond. Verstond er niets van natuurlijk..

Als ik nu het terrein van de communauté op rijd en een foto maak van het klokken’rek’ dat er nog steeds staat, word ik toegeroepen door een jonge kerel: ‘hé, biking banker’! Toch handig die blognaam op mijn tas.. Hij zit met een groepje en het zijn Duitsers, die morgen weer na een week retraite naar Keulen vertrekken. Ik vraag of het een leuke week was? Ja zeker: eerst eten en corvee, dan naar de dienst, zingen, discussie, eten, corvee, dienst, zingen…. Pffff, ik ben blij dat ik hier niet aan mee hoef te doen, met alle respect voor hun reden om hier te zijn. Ik zou er vreselijk de kriebels krijgen, maar ik maak wel een filmpje van een groep, die net met zang is begonnen. Ik zie een aankondiging van een lezing over Etty Hillesum, afkomstig uit Middelburg (!), over haar oorlogsjaren en dagboeken (‘Waar houdt de tolerantie op en begint de karakterloosheid’) en haar overlijden in een Auschwitz. Genoemd citaat heeft niet in aktualiteit ingeboet, helaas…

Frère Roger, een zwitser, was meen ik oprichter van deze eucomenische gemeente in Taizé, maar hij is een jaar of wat geleden vreselijk aan zijn einde gekomen: neergestoken door een histerische bezoeker, tijdens een dienst nog wel! Zo blijkt maar weer de ‘wijsheid’ dat mensen gek kunnen worden van één van de drie K’s (ik hoop dat je geen bezwaar hebt tegen de expliciete beschrijving: kut, kerk en kapitaal), dat schijnen redenen te zijn waarom mensen volledig de weg kwijt raken). Moet nog oppassen in het bankvak…

Gelukkig is alles vredig tijdens mijn bezoek en met de herinnering van zo’n 35 jaar geleden weer in het leven geroepen rijd ik, opgelucht niet in één van de corveeploegen te worden ingedeeld (er wordt nl. net uitleg gegeven aan nieuwkomers), verder naar Cluny.

In Cluny houd ik een rustdag (22 Mei, 23e dag; stralend weer). De camping is heel mooi gelegen aan de rand van het middeleeuwse stadje, bekend om zijn enorme abdij (dat in gloriedagen wel drie keer groter was dan het nu toch niet kleine complex). Naast de camping (N46.4307 E4.67) ligt een prachtig zwembad, heel helder blauw water, maar het is… dicht! Wegens onderhoud. Ik ben helaas nog geen camping tegengekomen met een zwembad dat zowel water bevat en open is. Ik heb mijn hoop op Spanje gevestigd.

De camping heeft ook een grote feestzaal, waar vanavond, zo waarschuwt de receptioniste, een feest wordt gehouden. Tot hoe laat duurt dat denkt u? Bwahh, c’est pas, midi, peut etre deux heures ou trois, ça dépend. Blijgemaakt vraag ik een plaatsje zo ver mogelijk van het feestgebouw en dat is geen probleem, er is daar voldoende plaats.

Nauwelijks heb ik mijn tent op het heerlijk rustige plekje aan de rand van de camping opgezet, of ik hoor een dreigend rommelend geraas, dat steeds sterker wordt en zeer dichtbij dreigt te komen. Wat krijgen we nou, mompel ik in mijzelf en in zes seconden is de TGV Macon-Paris met een gangetje van 300 km/u voorbij geraast. Ik hoor hem wel, maar ik zie hem niet. Ja, nu begrijp ik dat het aan dit eind van de camping rustig is… Maar liever met flinke intervallen een trein, die vanavond waarschijnlijk niet meer zal rijden, dan een avond lang in de herrie van een trouwerij.

Want dat blijkt het te zijn. Ik zie een turkse dame in trouwjurk en mannen met grote zwarte snorren. Als ik ’s avonds aan de achterkant van de feestzaal naar het sanitair van de camping loop, wordt ik overigens echt vrolijk van de muziek die ze draaien: een heerlijke oosterse sfeer, met klanken à la Yulduz Usmanova (hoewel zij niet Turks, maar Uzbeeks is geloof ik, maar het doet me er erg aan denken: opzwepend!). Had ik maar een cadeautje o.i.d., dan was ik naar binnen gestapt en had het bruidspaar gefeliciteerd, in de hoop dat de oosterse gastvrijheid hen zou verplichten mij uit te nodigen voor een… lekker kopje zoete thee. Maar met lege handen wil ik niet binnenstappen, dus ga ik naar mijn tent en geniet van de klanken van de laatste trein van 23:45….

Geplaatst in Reisverslagen | 7 reacties

Gedonder in de wijngaard..

20 Mei, 21e dag. 55 km gefietst. De dag begint met zon, maar ik krijg me daar toch een paar onweersbuien op mijn kop…

Na twee heerlijke rustdagen in Beaune, waarin ik volop van de stad en de bourgondische sfeer heb kunnen genieten, is het weer tijd om op pad te gaan. De fiets voelt weer even anders aan, vergeleken met de laatste twee dagen zonder bagage… Maar al gauw rijd ik door een poort de wijngaarden van de Bourgogne binnen, een speciale franse route volgend langs de beroemdste wijnranken, die ik natuurlijk onmogelijk van elkaar kan onderscheiden. De druiven lijken nog maar groene pareltjes aan trosjes; zijn niet eens baby-druiven te noemen. De rijen ranken staan keurig in het gelid als ze geschoren worden.

Wat is het geval: ze hebben hier speciale tractoren, op hoge poten. Ze doen me in de verte denken aan de spinachtige marsobjecten uit het hoorspel (later verfilming, maar voor mij is de LP/CD favoriet) ‘War of the Worlds’ van Jeff Wayne. De trekkers hebben een hoge opbouw, waarmee de voertuigen over de wijnranken heen rijden, ze ‘en passant’ scherend, dat wil zeggen de lange loten wegsnijdend. Achterop staan twee grote tanken met… jawel, onkruidverdelger. Het is natuurlijk ‘big business’ hier, dus ieder wormpje of vliegje dat ook een ‘druifje’ wil meepikken, delft het onderspit tegen deze Marsians. Of het inmiddels biologische bestrijdingsmiddelen zijn weet ik niet, maar de geur doet mij verdacht veel denken aan het giftige goedje dat in mijn zeeuwse jaren over het boerenland werd gespoten.

Ik zie een aantal tractoren op vier hoge wielen, die dus één rij wijnranken tussen de wielen kortwiekt, maar ik zie er ook die als een trimaran (die drie drijvers heeft, vandaar) twee rijen wijnranken voor zijn rekening neemt (zie later de foto’s). De ontwikkeling in deze machinerieën zit natuurlijk niet stil en je kan er op wachten dat straks hele velden in een keer onder handen genomen kunnen worden. Efficiency, daar draait het om in de wijnbouw!

Na wat foto’s genomen te hebben en ook een filmpje -ik steek mijn duim op naar het marsmannetje in de hoop dat hij het geen probleem vindt dat hij straks op YouTube staat; ach, ze zijn wel wat gewend met de hier georganiseerde wijn’safari’s’, in open auto nog wel: pas op voor wilde insecten, gek geworden van de insectisiden- fiets ik heerlijk rustig door de eindeloze Chablis, Nuits St. Georges en Meursault in spé.

De zon schijnt, maar het rommelt verdacht in die donkere wolk die schuin boven me nadert; tegen de wind in! Waarom weet ik niet, maar ik heb ooit onthouden dat onweer tegen de wind in aan komt zetten. Bij de eerste druppels doe ik alle regenkleding aan en even later komt het met bakken uit de hemel (ik zou in dezen eerder het woord ‘hel’ in de mond willen nemen…). Nu is regen geen probleem, als je daar goed op gekleed bent, maar die donderslagen vind ik minder. Ik bevind mij in open veld, met als hoogste begroeiïng de wijnranken, die niet hoger dan één meter rijken, dus ik ben als een Europeaan tussen de Japanners (sorry voor mijn veelvuldige beeldspraken, maar ik ben nogal visueel ingesteld, zie je). Ik voel me niet op m’n gemak en maak rechtsomkeert naar het laatste dorp waar ik doorheen reed (Meursault).

In een barretje (met een veel te dure croque monsieur, maar de patron heeft twee mooie dochters, dus dat maakt wat goed..) wacht ik betere tijden af. Als het min of meer droog wordt, stap ik op, de waard bezorgd achterlatend die vindt dat ik te optimistisch ben (of wilde hij meer aan mij verdienen..). Maar patrons zijn meestal deugdzame lieden, die bovendien de streek goed kennen en nauwelijks ben ik vertrokken of de volgende hoosbui komt naar beneden. Ik durf mij niet wederom aan de schone dochters te laten zien, want dat is een beetje een afgang: een stadsmens die de lucht niet kan ‘lezen’, dus trap ik driftig door. Als er weer een flinke klap klinkt schuil ik in een dennenbosje, waar de regen wel gestaag doorsijpelt. Twee franse mannen op de fiets komen erbij staan en gedrieën worden we ‘lekker nat’ (zou Annie M.G. zeggen).

Maar zowaar, na regen komt zonneschijn en een half uur later fiets ik in T-shirt, zwetend, Chagny binnen, waar ik een andere fietser voorovergebogen over zijn stuurtas in een boekje zie turen. Als ik passeer kan ik nog net ontwaren dat zijn boekje hetzelfde is als het mijne, dus ik knijp voluit in de remmen en vraag of hij het kan vinden.

Quirin de Veer is 60 jaar oud, komt uit Oss en is fysiotherpeut (dát is handig..) en is onderweg naar Barcelona, om op de een of andere manier de oversteek te maken naar Mallorca, waar hij vakantie gaat houden met zijn vrouw en (schoon)familie. Q. is een uitermate aardige kerel, met één probleem: hij fietst veel harder dan ik, althans, hij maakt driedubbele kilometers per dag. Maar hij heeft dan ook maar de helft aan bagage bij zich, want hij slaapt in hotels, pensions of jeugd(!)herbergen.

Zonder dit alles nog te weten fietsen we samen verder op. Hij heeft er inmiddels 140 km op zitten en was eigenlijk van plan om in Chagny te stoppen (vandaar dat hij in zijn boekje naar een slaapplaats zocht), maar hij laat zich overhalen om nog een stukje mee te fietsen. Dat valt overigens niet mee: informatie uitwisselen, naast elkaar fietsen en ook nog op de weg letten. Voor we het weten fietsen we bijna verkeerd, maar een frans echtpaar in race-uitrusting, vanzelfsprekend op de racefiets, is zo vriendelijk om ons naar de ‘voie verte’ te loodsen, het fietspad over een oud spoortracé.

Vandaag maakt Quirin een ‘pr’-tje en als ik hem vragend aankijk zegt hij, een persoonlijk record: 190 km op één dag. Dat steekt schril af tegen mijn 80 km, maar hij hoeft dan ook geen tent af te breken. Om 7 uur ontbijt en om half acht op de fiets. Ik doe het hem niet na; wil dat ook niet overigens. De behulpzame Fransen waren ook zo aardig om het hotel voor Q. te bellen, in het plaatsje dat we samen in gedachten hebben als eindstation: St. Boil. Hij in de ‘Cheval Blanc’ en ik naar de camping aldaar.

Ik beloof nog even wat te komen drinken, als we als eerste bij het hotel aankomen. Ik rijd door naar de camping, onder wederom dreigende, rommelende wolken. De camping blijkt een aantal kms buiten het dorp te liggen en ik heb spijt dat ik zijn telefoonnummer niet gevraagd heb. Als ik eerst mijn tent nog moet opzetten en daarna weer terug naar het dorp…. Ik weet niet of ik daar nog zo’n zin in heb, maar ja, belofte maakt schuld.

Maar naast de bordjes ‘camping Le Moulin’ ontwaar ik ook een bordje ‘Chambres d’Hotes’. Dat biedt perspectieven! De camping bereik ik als eerste (ziet er leuk uit overigens), maar ik volg toch het andere bordje en iets verderop staat een enorme mooie boerderij. Daar moet ik volgens de aanduidingen zijn! Een aardige mevrouw begroet me in het Frans, maar gaat al rap over in het Duits, want ze heeft drie kamers, waarvan er twee door duitse echtparen bezet zijn. Ik zal dus ook wel Duits zijn is de conclusie die ik voor haar trek..

De kamer is perfect! Het doet geenszins onder voor een hotel. En beneden in een souterrain is een volingerichte keuken tot mijn/onze beschikking en in de gezellig aangeklede hal (met zitje, TV en waterkoker) ligt een hele stapel franse Kuifjes (hardcover!). Heerlijk, die ga ik vanavond nog lezen; goed voor mijn Frans! Na mijn spullen in de kamer gedropt te hebben, rijd ik voldaan terug naar het dorp: geen tent, geen regen (die nog aardig zal vallen die avond), maar een zacht bed en goed ontbijt morgen.

Quirin heeft de fles rosé al laten aanrukken. De dame van het hotel heeft hem laten weten dat hij de enige gast is vanavond (dan doen Chambres d’Hotes het kennelijk beter) en zij wil graag snel het eten serveren. Ik heb er geen bezwaar tegen als hij alvast eet, terwijl ik me de wijn goed doe smaken en de olijven opeet, waar hij niet van houdt. Mooi om te ontdekken hoe snel je tot een leuk gesprek kan komen met iemand die je voor het eerst ontmoet! We praten over de marktwerking in de gezondheidzorg, fietsreizen en over papa-dagen, voor hem inmiddels opa-dagen. Zijn zoon, ook fysiotherapeut na eerst een HBO-opleiding bouwkunde te zijn begonnen, neemt aanstonds zijn praktijk over. Ik vertel hem dat mijn halve biologiestudie ook een omweg was, om te ontdekken dat toch het bankbloed in de aderen stroomde. Kortom: een leuke avond, maar ik ga niet om zeven uur opstaan om om half acht op de fiets te zitten, dus we nemen die avond afscheid. Hij belooft nog wat op mijn blog achter te laten als hij weer een keer verbinding heeft met zijn laptop (die hij wél bij zich heeft in die schamele 17 kg!).

Inmiddels is het opgehouden met regenen als ik terugfiets naar mijn kamer en ik lees -het is wat intiem wellicht- heerlijk ‘Tintin et l’Ile Noir’ languit liggend… in bad (N 46.6422 E4.7056).

Geplaatst in Reisverslagen | 4 reacties

Verval en glorie in La Douce France

Sinds ik vanuit België Frankrijk ben binnen gereden, ben ik geschrokken van de armoede, de verlatenheid, kortom: het verval in Noord-Frankrijk. Ce ne marche pas bien, M. le President! Het is niet verwonderlijk dat Sarkouzy zich prominent beweegt op het internationale schaakbord; hij hoeft zich dan minder met het nationale jeu de boules te bemoeien. Het leidt de aandacht af van de interne problemen en die zijn er, alhoewel ik natuurlijk maar een hele lokale en oppervlakkige indruk krijg tijdens met mijn observaties op de fiets. Maar allemachtig, wat een verval. Dorpen met grotendeels dichtgetimmerde en verkrotte huizen, geen enkel winkel meer, merendeels ouderen op straat… Zelfs in enkele stadjes, zoals Port-sur-Saone, waar ik in mijn drie-vergane-sterren kamer met ‘ontbijt’ verbleef, hebben de meeste winkels het niet gered.

Weet je wie het doorgaans wel redden? Banken! Daar is er meestal wel minstens een van te vinden. En apotheken; neon verlichting, een felknipperend groen kruis, wijst je eenvoudig de weg. En vreemd genoeg bloemenzaken, wat mij verbaast, want het lijkt me niet de goedkoopste en zeker niet de dagelijks meest noodzakelijke aanschaf voor de overgebleven inwoners. Ook kappers zijn er voldoende over, doorgaans meer dan één in de hoofdstraat waar ik doorheen fiets. Want ondanks de malaise, wil je er toch goed uit blijven zien…

Kortom: de eerste dagen in Frankrijk hebben mij niet vrolijk gestemd over de toekomst van dit deel van het land. Niet dat ik mij daar zorgen over hoef te maken, ik ben maar een passant. Maar je vraagt je wel af waar dat naar toe gaat. De ontvolking van het vnl. boerenland is schrijnend zichtbaar. In plaats van er iets aan te doen, bijvoorbeeld die eerder vermelde oude spoorlijn omvormen tot een toeristische attractie, nl een fietspad, met om de zoveel kilometer een gezellige uitspanning met terras, lijkt de bevolking in zichzelf gekeerd en leidzaam af te wachten.

Een mooi voorbeeld van geen geld wîllen verdienen, maak ik mee in Auxonne, toch wel een stadje in redelijke doen. Het ligt iets buiten de route van PB, maar ik beland er omdat nergens anders een camping te vinden is. Na het opzetten van de tent, opfrissen enz. ga ik op zoek naar een restaurant en rijd drie keer een rondje door het centrum, maar ik vind er geen geopend. Wel een hotel-restaurant, met een (leeg) terras en een (leeg) restaurant. Als ik afstap vraag ik aan de ober die buitenloopt of hij geopend is. ‘Mais oui, biensur’ is zijn door mij zo gewenste antwoord. Waaraan hij direkt de vraag toevoegt wat ik precies wil. ‘Je voudrais manger, monsieur’. ‘Aah non, je suis désolé’, het restaurant is vanavond gereserveerd ‘seulement au clièntele de l’ hotel’. Ze zijn alle dagen van het jaar geopend, behalve vandaag, maandag. Het is ca. 20:30, toch zo ongeveer etenstijd voor de Fransen, maar zowel het terras als het restaurant wordt bevolkt door leegte, rien, rien du tout..

Zie ik er dan zo verlopen uit (ik heb mij verkleed en normale kleren aangetrokken), of heeft heeft hij gewoon geen zin. Misschien hebben ze helemaal geen eten in huis. In ieder geval zal de ‘clientèle’ vanavond geen groot bacchanaal aanheffen. Er is nl. helemaal geen klant en dat wil de ober graag zo houden, zo lijkt het althans in mijn lichtelijk opgewonden toestand. Ils sont fous, les Français, denk ik bij mezelf (ik betrap me er op dat ik regelmatig mijn, overigens povere, Frans denkbeeldig oefen door korte zinnetjes in het Frans te denken); waar ik in België geamuseerd kon volstaan met ‘rare Belgen’, ben ik nu echt geïrriteerd. Zonder nog iets te zeggen fiets ik verder. Apathie, dat is het woord, dat ik het meest toepasselijk vind bij dit ‘voorval’. Ik eet uiteindelijk iets in een soort snackbar, als enige klant, aan het enige formica tafeltje in de verder lege zaak…

Nu zou je met deze beschrijving wellicht denken dat de moed me in de (fiets)schoenen is gezakt, maar niets is minder waar, want mij is inmiddels een parel toegeworpen (en zwijnen schijnen toch van parels te houden…). Zodra ik de regio rond Beaune binnenfiets verandert de sfeer als een blad aan de boom: de weilanden maken plaats voor wijngaarden, de huizen worden verzorgder, uitbundiger. En de dorpjes zijn duidelijk welvarender. Met als klap op de vuurpijl de stad Beaune zelf, die bol staat van de oude, goed gerestaureerde gebouwen -met het hospice ‘l’Hotel Dieu’ als toeristisch hoogtepunt- en overal gezellige terrassen, leuke drukbezochte restaurants en overladen met toeristen in dit overigens rustige voorseizoen. Dat de prijzen door deze verhoogde buitenlandse aandacht het dubbele zijn van wat ik tot nu toe heb betaald, neem ik op de koop toe.

Heerlijk, wat een verschil! De camping is druk (vnl. doorgaande reizigers met caravan of camper), maar zeer verzorgd. Goed sanitair en van de dame bij de receptie krijg ik gratis muntjes om mijn was te doen (‘arme stakker op de fiets’). Er is een Wifi ruimte waar ik mijn blog kan bijwerken; alleen foto’s opladen moet ik in het centrum doen, in de historische bibliotheek, met een enorme zware oude houten deur en prachtige uitgesleten treden in de eeuwenoude stenen trap.

Het zal ongetwijfeld de wijnbouw zijn, die deze stad zo welvarend heeft gemaakt. Maar ook zeker gecombineerd met strategisch inzicht van de lokale bestuurders dat een stad met opgeknapte bourgondische gebouwen meer toeristen trekt dan één met vervallen, dichtgetimmerde krotten. Van ‘t’een komt t’ander’, nietwaar?

Met mijn broer als veel betere wijnkenner in gedachten noteer ik de beroemde namen als Chablis, Nuits-Saint-Georges, Pommard, Vosne Romanée, Meursault etc. Je kan ze hier allemaal krijgen, vast veel te duur, maar toeristen laten zich graag afzetten als het om de emotie van wijn gaat. Zelfs de huiswijn van € 5,50 per glas geeft enigszins de verhoudingen weer in dit wijnmekka! ’t Deert allemaal niet, het is een verademing om na het verpouperde noorden dit welvarende midden van Frankrijk te bereiken. Geen twijfel waar de ‘bourgondische levensstijl’ zijn oorsprong vindt! La Douce France begint onder de 47e breedte graad!

Geplaatst in Reisverslagen | 6 reacties

Intermezzo 2: het bewijs van mijn ‘scuba d’air’!

Omdat je een zwerver nooit op z’n grijze baard moet geloven, heb ik het bewijs van mijn duik in de onpeilbare diepe inmiddels op de foto pagina geplaatst: een link naar een YouTube-filmpje. Halverwege zul je je PC op zijn kop moeten houden om het verloop van de sprong te kunnen blijven volgen. Kijk en huiver..

Ook de andere filmpjes kan je met een link bekijken. En natuurlijk zijn de foto’s weer grotendeels aangevuld, met de eigenaardig- en bezienswaardigheden, die ik onderweg tegenkom. Ondertiteling volgt.

Geplaatst in Reisverslagen | Plaats een reactie

Dagindeling!

15 en 16 Mei, 16e en 17e dag (zon, af en toe een bui) zijn vrij doorsnee dagen: beetje fietsen (76 en 63 km gefietst), beetje eten, beetje slapen. Weinig bijzonderheden, behalve dan dat ik boven een weiland dat wordt gemaaid ik schat een 20-tal roofvogels zie vliegen. Ik stop om mijn verrekijker te pakken, want ik ben geen grote roofvogelkenner (was Michel er maar!). Ik zie een gevorkte staart en denk aan een sperwer; verder vrij ranke vogel. Zeker geen buizerd dus. Terwijl ik sta te turen loopt een man over het landweggetje langs, die mij toeroept: ‘ce sont des milans; ils cherchent les souris’. Ja, nu weet ik veel meer, maar niet heus, want wat is een milan; souris weet ik wel: de muizen maken zich snel uit de voeten als de maaier hen een kopje kleiner wil maken en daar profiteren de vogels van. Later op internet zie ik dat het een rode wouw is (wist je dat JP?); een mooie sierlijke roofvogel en zo veel bij elkaar heb ik nog nooit gezien.
Maar verder verloopt de dag z’n gangetje. Tijd om eens wat te vertellen over mij dagindeling.

Om te beginnen kan je er de klok op gelijk zetten dat ik om 6:00 wakker wordt. De vogels maken op dat tijdstip een enorme herrie; daarnaast zal het mijn lichamelijke klok zijn die iets aangeeft.. Ik ga even de tent uit en geniet van de opkomende zon (doorgaans), maar huiver van het vocht in de lucht, op het gras en op de tent, dat lekker naar beneden loopt als ik naar buiten ga. Maar ik kruip altijd weer even in mijn slaapzak tot de wekker gaat, om 7:30. Als ik ’s avonds de brander heb gebruikt zet ik theewater op, anders drink ik gewoon water. Ik ontbijt met cruesli en yoghurt, die hier alleen in die kleine pakjes te krijgen is. Dit is vrij handig, want waar laat je een literpak?

Een enorm waardevol object dat ik bij me heb is mijn ‘koelkast’: een klein koeltasje dat ik aan de binnenkant aan mijn stuur heb hangen, om de etenswaren overdag lekker te houden. Twee koelelementen zorgen voor de koeling. Als ik op een camping kom, vraag ik altijd of ik mijn ‘glacons’ mag invriezen; tot nu toe nooit een probleem.
Na douchen en ontbijt ruim ik de boel op: tent afbreken en uithangen, want hoewel het tot op heden weinig heeft geregend is het doek kletsnat van de dauw. Vaak ook condens in de tent. Slaapzak over de fiets uithangen en rustig tassen inpakken. Ik neem er de tijd voor; geen haast.

Doorgaans ben ik om 10:00 reisvaardig. Niet vergeten bidons te vullen (én koelelementen terug te vragen!). Ik ben als de dood dat ik inmiddels 20 km heb gefietst en tot de ontdekking kom dat ik iets ben vergeten, zoals bij Hanneke!
Mijn eerste etappe is doorgaans tot 12:00, hoogste tijd voor een kop koffie. Meestal schrijf ik wat voor mijn weblog (ja Bas, zo maak ik er tijd voor!). Tweede etappe, met of zonder gekochte tomaat, eindigt meestal rond 14:00 a 14:30, tijd voor een ruime lunchpauze ergens ‘dans la campagne’. Ik heb er dan meestal zo’n 40 km opzitten. Stokbrood met kaas of salami; vaak een appel. De liter melk die ik in Frankrijk meestal wel kan kopen (mijn adagium is: een dag zonder melk is een dag niet geleefd; of ik het in Spanje overal kan krijgen is nog maar de vraag) gaat in een keer op, vandaar dat zo’n pak niet onhandig is.

De laatste etappe, tussen de 20 en 30 km is echt wel het maximum. Doorgaans begint rond de 50 km het zadel écht hard te worden (veel verzitten, je kent het wel) en begin ik naar het eindstation te verlangen. Mijn inschatting bij de voorbereiding van de tocht dat ik ca. 60 km per dag zou afleggen, leek destijds kinderspel: je fietst in Nederland toch al gauw 20 km/u, dus dat zijn maar drie uurtjes trappen? Maar uiteindelijk blijkt het niet eens zo’n slechte gok te zijn geweest: rond die afstand zit ik er redelijk doorheen. Ik haal hier doorgaans niet meer dat 15 km/u.

Bij aankomst zoeken naar de camping (dat staat meestal aan het begin van een dorp of stad wel aangegeven) en mij melden bij de receptie. Ik hoor nog wel eens dat de Fransen niet vriendelijk zijn, maar tot nu toe heeft het tegendeel zich meestal bewezen!
Ik fiets meestal een rondje over de camping om een geschikte plek te vinden, met ochtendzon, zodat de tent goed kan drogen (ik heb hiervoor een klein compasje aan mijn fiets hangen; op alles voorbereid..).

Uitpakken, tent opzetten, opfrissen en evt. nog wat boodschappen doen, voor zover ik dat onderweg niet heb kunnen doen. De laatste tijd ben ik lui en koop ik maaltijden, die ik ‘au bain Marie’ opwarm (vandaar dat deze plattelandsschone met mij meefietst, HW!).
Genieten van de avondzon en meestal nog even het dorp of stadje in voor een koffie o.i.d. Als ik de volgende morgen verder ga, lig ik er meestal niet laat in, tussen 22-23:00 gaat het LED-lampje uit. Ngrrrrrrzzzzzzzz…

Tot zover dit prozaïsche verhaal; ik had even niet zoveel inspiratie.. Op naar het centrum van de Bourgogne: de mooie stad Beaune!

Geplaatst in Reisverslagen | 4 reacties

Neem het leven zoals het komt!

15 Mei, 16e dag. Zon, hagel, regen en weer zon; bij de ‘orages’ neemt de wind plotseling fors toe.
Ik vermeldde laatst dat ik na de ontmoeting met de Fransen naar Gray fietste, maar dat was een vergissing. Met het bijhouden van het blog haal ik de dagen wel eens door elkaar. Ik fietste naar Port-sur-Saone, waar volgens mijn boekje een camping en twee hotels zijn. Tot nu toe heb ik nooit vantevoren gebeld of er plaats is; het is overal zo rustig.. Na mijn enerverende ochtend bij de Pont Tatal, zijn de 50 km die ik ’s middags fiets toch wel een beetje veel.

Onderweg wordt ik overvallen door een hagelbui en ik trek net op tijd mijn regenpak aan voordat de hagel (waar je niet nat van wordt) omslaat in echt hele natte regen. Het is een flinke ‘orage’. Ik fiets langs een sluisje van een kanaal, waar op dat moment een boot (met Zwitsers, zo blijkt) stuwt. Belangeloos maken zij een filmopname van mij in mijn regenpak (ligt dat ook nog eens vast) en op het moment dat ik afscheid neem, breekt de zon weer door.

Ik ben blij als ik P-s-S bereik en fiets naar de camping: opening 15 mei… En het is nu… 14 mei! Chips, dan maar een van beide hotels… Ik fiets het dorp in, een en al verval: dichtgespijkerde winkels, vervallen gebouwen en beide hotels…? Die hebben het niet gered: allebei failliet. Tsja, daar sta je dan, moe, het is relatief laat (18:30) en je wilt een slaapplaats!

Ik zie een slagerij en ik herinner mij van de slager in de Kraaierstraat in Leiden (wijlen Koekenbier), dat hij van alles en iedereen iets wist (naast die slagerij was een soort sexgebeuren met peepcabines, en hij maakte steevast de grap: voor koud vlees moet je bij mij zijn, voor warm vlees hiernaast, maar dit alles terzijde).

Ik stap dus maar die slager binnen om een onsje (mag iets meer zijn) salami te kopen en een bakje lasagne (dat ik vanavond nog hoop op te kunnen warmen) en vraag of hij wellicht iemand weet die chambres d’hotes verhuurd. En ja hoor, hij weet wel iemand in zijn ‘clientèle’. Die persoon houdt ook een dierenpension, vertelt hij lachend, dus ik moet me niet vergissen in de deur waar ik aanbel (slagers zijn kennelijk grappenmakers). Ik krijg een routebeschrijving en ik ga opgelucht op pad: een kilometer of wat buiten het dorp, in het laatste huis, na die splitsing met dat kruis in de berm, voorbij de begraafplaats (het is serieus waar).

Het huis is redelijk verlaten. Ik bel twee maal aan en na een poosje stilte komt een oude baas open doen. Behoorlijk doof, want ik moet alles herhalen wat ik zeg. Inderdaad heeft hij kamers. Hij gaat me voor in een bijgebouw, in een wirwar van gangetjes en trappen: overal zijn de muren behangen met opgeplakte jigsaw puzzels, van 1000 tot wel 20.000 stukjes  en handwerkjes, van die voorgedrukte, waar je kruisjes in moet naaien, en een plaat met een spaanse zigeunerin, compleet met traan.
Ik ben dolblij! Een bed! En wat voor een: een heerlijk zacht, doorverend tweepersoonsbed met bloemetjes lakens en een rolkussen. Of ik een ‘oreille” wil. Een wat? Een ‘oor’, ofwel een gewoon kussen en hij trekt er een uit een oude kast. De douche is op de kamer: een cabine met versleten plastic gordijn en geen haak om de douchekop aan op te hangen.

Ik ben dolgelukkig! Een bed, een warme douche. En eten! Ik vraag of de baas mijn lasagne kan opwarmen en als ik na het opfrisen bij het hoofdgebouw aanbel, heeft hij de tafel voor ons beiden gedekt! Hij eet ei met ham en stokbrood en ik krijg mijn lasagne van de slager. We drinken een ‘goed’ glas wijn (uit plastic fles) en kijken naar een spelletjes programma (daar zijn de Fransen ook goed in; wie is die vent ook weer die zo op Michael Douglas lijkt? Het blijkt de belgische zanger Dave – spreek uit Dèève- die dus aan speletjes programma’s mee doet tegenwoordig). We eten stil TV kijkend ieder ons eigen eten op en als toetje komt de camembert op tafel. En stokbrood…van twee dagen geleden. Als het programma is afgelopen bedank ik hem en ga naar mijn eigen kwartier. Morgen om acht uur ontbijt, roept hij mij na.

Ik slaap als een roos! Geen nachtegalen, koekoeken of ander vliegend gespuis dat mij doorgaans om zes uur in mijn tent wakker maakt. Als ik aanbel voor mijn ontbijt, heeft hij de TV al voor me aangezet. Hij heeft zelf blijkbaar al ontbeten, want er is gedekt voor één. Gedekt? Een placemat. Een soepkom en een mes. Geen bord.
In de soepkom krijg ik thee (prima, ik houd wel van een flinke sloot thee) en het brood is het inmiddels drie dagen oude stokbrood. En verder…..? Verder niets. Geen beleg, geen glas jus, een eitje wellicht? Nee, de kip had vrijaf.

Toch wel enige service verwachtend voor een Chambre d’Hotes vraag ik aan de baas of hij nog wat beleg heeft, kaas of confiture. Hij kijkt me aan of ik een onoorbaar voorstel heb gedaan en loopt zonder iets te zeggen naar de keuken en komt terug met het restje camembert van gisteravond. Heerlijk, ik geniet! Neem het leven zoals het komt, is een zeer rake wijsheid.

Als ik afreken en hem nog iets extra’s geef (‘pour le vin et le café de hier soir’) trekt hij zijn schouders op en loopt zonder iets te zeggen terug het huis binnen. Zonder verder afscheidswoord fiets ik het terrein af, blij met de ‘aanbeveling’ van de slager. Ik heb een prima nacht gehad bij m. Gaudinet (N47.702 E6.0505).

Geplaatst in Reisverslagen | 3 reacties

Intermezzo: het ultieme ‘(platte)land’gevoel

Ken je dat, het ultieme landgevoel? Voor mij is dat het plattelandgevoel, maar hier in de Bourgogne, waar de heuvels vriendelijk in elkaar overvloeien, noem ik het maar kortweg het ‘land’gevoel, ‘dans la campagne’. Nee? Nou, dan wil ik je dat graag uitleggen; het recept is eenvoudig!

Zoek een stil landweggetje op, het liefst tussen velden waar van alles verbouwd kan worden, graan, koolzaad, maar vooruit, aardappelen zijn ook prima. Of gewoon een weiland met allerlei soorten bloemen: paardenbloemen (pissebloemen, noemden we die vroeger in Zeeland), boterbloemen, klaprozen enz. Eén voorwaarde is dat dat landweggetje een strook hoog gras heeft, met van die zachtwiegende pluimen. De andere voorwaarde is dat het mooi, warm en het liefst (vrijwel) windstil weer moet zijn.

Ga languit op je rug in het gras liggen; pluk een grasspriet en houd die tussen je tanden. Doe je handen onder je hoofd en doe je ogen dicht en concentreer je op de geluiden en geuren, die je ervaart. Wat hoor je? Nu een paar sprinkhanen en krekels. Hoog in de lucht staat een leeuwerik, die zijn kwetterdeuntje zingt. Om je heen hoor je allerlei insecten, sommigen passeren je hoofd rakelings, je kan het doppler-effect horen: hij komt met hoge toon aan en snelt als een speer met lagere toon voorbij. En je ruikt het gras, de bloemen en de warmte!

Als ik hier zo lig ben ik ineens dat jochie van 11 dat de ‘wereld’ ging verkennen op Walcheren. B-weggetjes oprijden en ergens in het veld gaan liggen, net als nu. Zo maar ineens 40 jaar jonger, alleen door de geluiden en geuren om me heen. In de verte hoor ik een haan en iets dichterbij een paar mussen (waar zijn die gebleven in Nederland..). Verder helemaal niets, geen zuchtje. En die voorbij razende insecten.

Als je dit bekend voor komt, ken je dus het ultieme landgevoel. Maar mocht je dit niet eerder hebben ervaren, dan raad ik je aan dit recept zo snel mogelijk eens uit te proberen en, zo mogelijk, over 40 jaar nog een keer. Een uiterst verfrissende sensatie, zoals het woord zegt: het gaat puur om het gevoel.

Ik zou hier zo uren kunnen blijven liggen. Maar in de moderne wereld bestaan rigoreuze maatregelen om je weer terug in het heden te brengen. Net als ik besluit om dit gevoel nog even vast te houden, komen in formatie zes straaljagers overvliegen (die zie je overigens in Nederland ook nooit meer overvliegen..). Het zijn Harriers of Starfighters, ik weet het niet, maar zeker geen F16’s. Ze vliegen in een perfecte driehoek, de leider voorop en dan twee en drie erachter. Hoewel het mooi is om te zien (als voorbij razende grote insecten..), is het kabaal enorm en het doppler effect gigantisch! Ze gaan gelukkig niet door de geluidsbarriere. En zo eindigt mijn rustpauze: in een klap weer 40 jaar ouder…

Geplaatst in Reisverslagen | 4 reacties

Over een rustdag die verre van rustig werd..

13 en 14 Mei, 14e/15e dag. 66 km en 50 km gefietst. Stralend weer, weinig wind. Ik maak vandaag mijn eerste filmopname (die ik nog op YouTube zal zetten met een link vanaf het blog): een fraai uitzicht over de Vogezen, waar ik nu fiets, vanaf een hoog punt. Dat hoge punt moet je natuurlijk eerst bereiken, maar het bergverzet dat in de Ardennen haperde doet het nu prima. Bovenop de heuvel wacht een groepje, wederom witte, koeien mij op, uiterst nieuwsgierig zoals me eerder al opviel. Ik hoor later van Fransen dat het ‘charolais’ zijn. De volledig bruine zijn volgens mij ‘limousin’. Ik film ook een stukje afdaling en ben benieuwd of de sensatie die ik ervaar ook op de film is terug te zien.

Er volgt een flink stuk over een jaagpad langs het Canal de l’Est; meanderend (bijzonder voor een kanaal) met ontelbaar veel sluizen; ik volg de route naar beneden, merk ik, want bij iedere sluis (ik heb er ca. 30 geteld) ga ik weer een stukje naar beneden, gelukkig maar, want andersom moet je omhoog. Sommige sluizen worden met de hand bediend (volgt ook met filmpje), anderen zijn met afstandbediening te openen.

Wederom ben ik rond het middaguur op zoek naar een winkel, maar ik zou zo langzamerhand toch door moeten hebben dat dat niet handig is. Ook in Frankrijk houden ze siesta, die meestal bestaat uit eten en drinken. Ik wil zo graag een tomaat op mijn stokbrood met kaas… De brutalen hebben de wereld denk ik, als ik een pizzeria binnenloop om te vragen of de kok me een tomaat wil verkopen. Hij kijkt mij vrolijk aan en heeft waarschijnlijk medelijden met de clochard die zijn zaak binnenwandelt. Hij pakt een ferme vleestomaat (die hij nog even aan zijn schort schoonveegt van het deeg) en stopt hem mij toe, met de woorden ‘bon apetit monsieur’. Ongelofelijk hoe vriendelijk men hier is. Als ik weer op de fiets zit, bedenk ik dat ik een foto van hem had moeten nemen, net als van die klas waar ik chocolaatjes van de juf kreeg. Daarin moet ik toch assertiever zijn; dat zijn straks mooie herinneringen aan dit grote avontuur.

Na 66 km bereik ik een camping in Fontenoy-le-Chateau (N48.3766 E6.2914), waar wederom een nederlandse de scepter zwaait, al 20 jaar deelt zij mij mee. Haar vervoermiddelen bestaan uit een oude Mercedes en een al evenoude rode tractor, die naast elkaar voor de receptie staan. Als ik haar zeg dat ik morgen een rustdag wil houden,waarschuwt ze me dat er vanavond een groep van 80 jongeren komen, franse studenten… Ze wijst waar zij komen te staan; als ik wil, kan ik een beetje verderop staan, zodat ik geen last van ze heb. Een beetje lawaai kan geen kwaad, denk ik, vertrouwend op mijn oropax.

Als de groep één voor één in auto’s de camping op komen rijden en hun tenten opzetten (verschillende met zo’n handige uitklaptent), blijkt dat de eigenaresse hen heeft ingefluisterd om mij bij voorbaat maar iets te drinken aan te bieden voor de herrie die ze ongetwijfeld zullen maken, want Billy en Renaud, zoals zij zich voorstellen, komen vragen of ik iets wil drinken. Verrast voeg ik me bij hen, bij de bbq. Ze komen uit Mulhouse en studeren allemaal chemie (dat zal vuurwerk worden vannacht, schiet door me heen), maar nee, ze zijn op een sportief uitje: ze gaan…. bungee jumpen! Laat ik dat nu altijd al eens hebben willen doen!? Als ik vraag of ik morgen met hen mee kan rijden is dat geen enkel probleem. Het normale tarief per persoon voor een sprong is € 55,-, maar zij hebben een fors gereduceerd groepstarief van € 18,-; dat scheelt nogal! We spreken voor morgen af.

Die nacht zal ik ondanks de proppen in m’n oren niet zo best slapen, want het is me een kabaal. Als mijn ‘begeleiders’ de volgende morgen vragen of ik last van ze heb gehad, houd ik het er maar op dat ik ook student ben geweest en wel wat gewend ben (lafaard, je durft niet eerlijk te zeggen dat je geen oog hebt dichtgedaan..).
We rijden ’s morgens met z’n vieren (de twee jongens en een meisje, Stephanie) naar Claudon, vlakbij Darney, zo’n 25 km van de camping, waar een oude brug over een voormalige grote rivier staat, de Pont Tatal (het noodlot scheelt maar een letter…). N48.0470 E6.0231. De rivier is nu een beekje, maar dat stroomt tussen twee andere peilers dan die waartussen gesprongen wordt. Niet iedereen gaat of wil springen en de groep druppelt geleidelijk naar de brug toe. Wij zijn in ieder geval de eersten en ik besluit mij maar bij de ‘kopgroep’ in te laten delen.
De brug is hoog, vooral als je over de rand naar beneden kijkt. Doe ik hier wel goed aan? We moeten allemaal een formulier ondertekenen, waar ongetwijfeld in staat dat de organisatie geen aansprakelijkheid aanvaardt.. Ook moeten we onszelf wegen en tot mijn verrassing wijst de schaal een getal aan dat, met kleren aan, een paar cijfers lager is dan normaal ‘schoon aan de haak’. Daar moet mee gesjoemeld zijn, om discussies over het gewicht van de springers te vermijden, stel ik mijzelf gerust (want anders moet ik toch weer meer gaan eten..). We moeten ons gewicht met stift op de hand schrijven, naar later blijkt omdat je staande op de rand van de brug kennelijk niet zo helder meer denkt, als men er dan pas naar vraagt..

Een paar jongens hebben zich als een soort anti-superman verkleed (met rose cape en onderbroek) en één springt in zijn zwembroek met badmuts. Geinig! Een meisje heeft ‘I can fly’ op haar T-shirt geschreven; is dat niet je lot tarten..? Ik stel mezelf maar voor dat ik van een duikplank in een zwembad ga springen, iets dat ik héél vroeger wel leuk vond. Om dit nu wél vast te leggen, verbind ik mijn helmcamera aan m’n pols. Nu maar hopen dat hij het doet.

En daar sta je dan: met banden om je enkels, met een forse carabiner verbonden aan een zeer dik elastiek, dat uiteindelijk vast zit aan een huiveringwekkend dun touw, een soort klimtouw of landvast. De vijf voor mij zijn zonder problemen de diepte in gesprongen en nu moet ik… De man die me moed in spreekt, zegt dat ik naar de bomen, op zelfde hoogte verderop, moet kijken en mijn handen voor me moet strekken, ondertussen naar de rand schuifelend. En langzaam voel ik zijn hand in mijn rug: un-deux-trois… Aaaaaahhhh. Van mijn jongens heb ik geleerd dat gillen in de achtbaan goed is, dus dat doe ik nu ook maar, ongegeneerd! Het is zowel een sensatie, alsook minder prettig: naar beneden is te gek, maar dat weer naar boven veren vind ik minder. En je gaat flink op en neer! Terwijl ik op mijn kop flink uitbungel, staat een man beneden iets tegen me te roepen. Nu is mijn Frans al niet al te best, maar op de kop is het al helemaal niet te volgen… Als ik langzaam wordt neergelaten op een soort springmat (een veilig gevoel voor als dat dunne touw knapt..) blijkt dat hij mij probeerde te instrueren dat ik het touw bij m’n voeten moest vastgrijpen, opdat ik minder op-en-neer zou gaan. Kon hij weten dat ik als buitenlandse verstekeling met de franse groep meelifte..?

Als ik weer naar boven loop, op de brug, vragen Billy en Renaud bezorgd of het goed met me gaat. Zie ik er zo bleek uit dan? Nee, alles is goed met me, op een licht misselijk gevoel na van het ontbijt dat lekker heeft meegebounced. Maar het valt in het niets bij de Python in de Efteling waar ik ooit groen-en-geel uitkwam (leuk, de eerste attractie die Jan en Daan destijds voorstelden).

Vrijwel iedereen springt zonder twijfel of paniek. Ook de meisjes laten zich niet kennen, hoewel zij beduidend harder schreeuwen. Veel gaan een tweede keer en hoewel mij wordt voorgesteld om ook nog een keer te gaan, wil ik mijn lot niet tarten! Een paar ‘die hards’ springen zelfs met een fraaie duik achterover; fantastisch!

Als de groep bij de brug gaat lunchen brengt Billy mij met nog twee anderen, die wat spullen moeten ophalen, terug naar de camping. Ik vind het mooi geweest en zij zijn per slot van rekening met elkaar om hun uitje te vieren. Zij hebben iedereen overigens gefilmd en ik geef mijn emailadres om mijn zweef/tduik nog eens terug te kunnen zien.

Als ik alleen op de camping ben hoor ik verderop de motoren op een motorcrossveld. Dat wordt dus én vanmiddag lawaai én vanavond als de groep weer terugkomt. Ik besluit te vertrekken. De rustdag, die tamelijk enerverend werd, sla ik dus maar over en ik rijd die middag nog 50 km naar Gray. Met een sprong een ervaring rijker.

Geplaatst in Reisverslagen | 9 reacties

Tweede mijlpaal!

Ik bereik mijn tweede mijlpaal, het 1000 km-punt (16 dagen onderweg, 15 fietsdagen; ca. 70 km per dag) precies bij de ingang van de ‘Styx’ (N47.5555 E5.7362). Nu maar hopen dat ik een stuiver bij me heb… Er staan op GE ongetwijfeld veel foto’s op dit punt!

NB: dit tussenbericht is aktueel, dus niet in volgorde met de reisverslagen.

Geplaatst in Reisverslagen | 9 reacties

Stiekem kasteeltuin bezoek, een ‘bud’ dag en de pivert & rossignol

Ik loop wat achter met het bijwerken van mijn blog, dus geef even wat informatie van de afgelopen dagen:

10 Mei, 11e dag. Eerst bewolkt, maar vrij snel weer zon; windstil. 74 km gefietst.
Tijdens de ‘koffiepauze’ fiets ik door Verdun, een stad waaraan PB opmerkelijk weinig aandacht besteedt in zijn boekje. Het is per slot van rekening (een dure..) wel het centrum van de wereldvrede, waar een kolossale trap met monument je aan helpt herinneren. Ik drink dus een uiterst vredige kop koffie, aangestaard door toeristen die mijn fiets wel erg volgeladen vinden.

Onder Verdun loopt een flink lang stuk verlaten spoortracé, dat helaas nog niet is omgedoopt tot fietspad. De bordjes met een stoomtreintje staan nog overal, terwijl hier en daar al flinke struiken tussen de bielsen groeien. PB merkt in zijn beschrijving op dat dit tracé er uit militair-strategisch oogpunt nog ligt: ‘je weet immers nooit of je ooit nog per stoomlocomotief naar het front moet trekken’, citeer ik met plezier. Ik maak ergens een foto van een ‘spoorwegovergang’, met een bord ‘stop’. Voor het spoor ligt een enorme boomstam: wie niet wil lezen, moet maar voelen, moet men hier gedacht hebben!

Als ik ergens een leuk plekje zoek om te lunchen (stokbrood, kaas, tomaat en, gelukkig, melk kunnen vinden), zie ik op de kaart dat mijn route vlakbij de rivier komt, bij een kasteel. Dat lijkt me wel wat, maar daar aangekomen blijkt het kasteel een chique restaurant, dat ongetwijfeld niet zit te wachten op ongeschoren ‘bikers’ (maar een letter verschil met ‘hikers’ en daar moet je al helemaal voor oppassen..). Ik zie wel aan de oever van de Maas een aantal ligbanken staan, maar die lijken mij niet voor mijn persoon te zijn neergezet (tenzij ik er een prijzige fles Pouilly Fumé bij bestel). ‘Verstoten’ druip ik af om uit te vinden of ik ergens anders langs de eindeloze kasteelmuur bij de rivier kan komen, maar het lijkt erop dat dit unieke plekje ooit alleen was voorbestemd voor de kasteelheer/vrouw en nu dus voor een prijzige lunchlocatie. Dat waardeoordeel lees ik af aan de dure auto’s op het parkeerterrein (ik schat in € 100k+).

Als ik buiten de ommuring aan de rand van een weiland (waar ik niet bij het water kan komen) even over de muur gluur, zie ik een klein bospaadje helemaal langs de muur lopen, wel naar het water toe!). De rebel in me wordt wakker en ik fiets terug naar de ingang van het kasteelterrein en glip langs de jaguars, mercedessen en een sportauto met van die vleermuisdeuren, over het smalle bospaadje langs de kasteelmuur, maar nu aan de binnenkant! Het hobbelige pad loopt zeker 2 km langs de muur (de kasteelheer van weleer mocht zich zeker een grootommuurdgrondbezitter noemen) en komt uiteindelijk uit bij, je raadt het al, de Meuse. Een heerlijk verstild plekje, waar de Maas traag in een mooi bocht meandert en waar karpers (denk ik) stoeien in het water, ondertussen behoorlijk boven het wateroppervlak uitkomend. Ik kan mij ineens voorstellen dat voorvaderlijke vissen in het precambrium opeens besloten om het land te gaan verkennen; ik zie ze zo de Maaskant opkruipen.
Ik geniet van mijn stiekeme lunchplek (zie foto’s) en weet na een uur rustpauze weer ongezien het terrein af te fietsen.

Ik stop in St. Mihiel en sta op een niet bijzondere camping ‘Base en plein air’ (N48.9010 E5.5396). ’s Nachts regent het pijpestelen, of is het inmiddels pijpenstelen; hevige ‘horrages’, zoals was voorspeld, maar ik hoor of zie geen onweer. Wel onrustig slapen en steeds kijken of mijn tassen het binnendoek niet tegen het buitendoek drukken, want dan staat de kraan open..

11 Mei, 12e dag. Bewolkt, windstil, maar (nog) droog. 64 km gefietst. Vandaag naar de grotere plaats Toul. Gaandeweg gaat de zon toch weer schijnen, maar ik heb een ‘bud’ dag: ik kom niet vooruit, ik laat bij het inpakken alles uit mijn handen vallen of stoot het om. Bij het skiën heb je het 3e-dag fenomeen; zou dat bij het fietsen tijdens de 12e-dag optreden? Ik vertrek pas laat en fiets tot overmaat van ramp twee keer verkeerd, waardoor ik 15 km omfiets, door een bos waar ik de weg niet kan vinden. Vanochtend lukte thee zetten ook al niet, waarschijnlijk omdat het benzineflesje leeg raakt en je je dan een ongeluk moet pompen om het ding op druk te krijgen. En daar had ik de puf kennelijk niet voor.. Wel uit St. Mihiel vertrekkend even kunnen ‘tanken’: 77 ct benzine, ik ga voor mezelf beginnen!

Het is niet warm, de route is niet al te zwaar, maar ik ben niet vooruit te branden! Is het al tijd voor het ‘moed-inspreek’ zakje van Hellas? Het zal komen door de slechte nachtrust vanwege de stortbuien, vermoed ik. Zelfs een mooi fietspad door (alweer) een bos, sla ik over om over een saaie D-weg linea recta in Toul aan te komen, waarbij ik af en toe bijna wordt weggeblazen door vrachtwagens die voorbij denderen (overigens wel netjes uitwijkend, met richtingaanwijzer uit, om ook het verkeer achter hen te waarschuwen voor het ‘poid lentement’ dat zij moeten ontwijken).

Mijn besluit staat vast: in Toul neem ik een hotel (Villa Lorraine, N48.6746 E5.8883), met mijn fiets in een garage achterom en een internetcafé om de hoek. Als ik na het inchecken naar de cyberbar loop zie ik op de deur: ‘mercredi fermé’. Bud! Maar een dame die binnen bezig is met schoonmaken, ziet blijkbaar mijn zwaar teleurgestelde gezicht en doet toch een half uurtje voor me open. Goud zo iemand! Ik laad wat foto’s op, maar het geven van commentaar bij de foto’s mislukt. Hoe heet die wet van Murphy ook weer..?

Met een pression op een terras mail ik een verslag met mijn telefoon. Het valt me op dat er hier veel verlopen types op de terrassen zitten. Nu ben ik ook niet de chiqueste, maar het heeft er veel weg van dat Toul een populatie overmatige drankliefhebbers kent. Naast mij aan een tafeltje zit een kerel onsamenhangende verhalen te vertellen, dat ik zelfs kan concluderen met mijn tien woorden franse taalkennis. Zijn mede disgenoten zeggen alleen af en toe ‘oui’ of ‘non’ of merde’.

Ik eet een goedkoop menu in een redelijk gezellig restaurant, waar de serveerster de gasten verwelkomt, kijkend via de spiegel achter de bar. Voor het menu heb ik de keuze tussen twee dingen die ik niet ken (had ik nu maar de franse restaurant-app van Cobien op mijn Iphone, die ik ook niet heb..) en kies op goed geluk een van beiden. Al etende besef ik dat het niertjes zouden kunnen zijn, maar met spekjes erbij smaakt het heerlijk. In de puree staat een waaier van heel dun gebakken kaas (origineel)… Als ik ergens dol op ben! Ik zal wel dorst hebben vanacht.

12 Mei, 13e dag. 69 km gefietst. Heerlijk geslapen, wel een aantal keren wakker van de stilte; zou ik de vogels om 6 uur missen?
Terug naar het internetcafé, dat me gisteren beloofde eerder aanwezig te zijn dan de officiële openingstijd, 10 uur. Ik zit er om half 10, en wil net om kwart over tien vertrekken als de sleutel wordt omgedraaid. Nou ja, gisteren mocht ik buiten openingstijd naar binnen, denk ik dan maar. Ik zet mijn laatste foto’s op het blog en plaats er nu wel op de juiste manier een korte (af en toe flauwe) beschrijving bij.

Ondanks het feit dat ik pas rond het middaguur op de fiets stap, fiets ik meer dan mijn streefgemiddelde. Het is dan ook goed fietsweer: halfbewolkt en zon, met zwakke windkracht 3 (West). Een flink traject over jaagpaden langs, inmiddels, de Moselle en niet al te veel lange saaie stukken door open veld, zoals gisteren. Als ik om half vijf in Bayon aankom (55 km) vind ik het nog te vroeg om te stoppen en rijd door naar Charmes. Zou het stadje zijn naam eer aan doen?
De camping, Les Iles (N48.3766 E6.2914), in de Moezel dus, is zeer charmant. De baas slaapt zelf in een blokhut met caravan bij de ingang en met zijn baseballpet op zou hij zo door kunnen gaan voor een Canadees. Aardige kerel; we praten wat over vogels en ik leer er weer een bij: le pivert is de groene specht, de roffelende; het woord voor de bonte, de lachende, versta ik niet. En de nachtegaal is een rossignol (wat hebben ski’s met nachtegalen te maken?). Het stadje zelf heb ik helaas niet meer gezien…

Geplaatst in Reisverslagen | 4 reacties

Verslag van twee dagen, van België naar Frankrijk

8 Mei, 9e dag. Zon, weinig wind. Van Gembes naar Jamoigne (55 km). Onderweg kom ik een rond schrijn tegen dat een klein schaalmodel van de tempel voor Hugo de Groot zou kunnen zijn, zoals PvA het had bedacht. HK, ik heb er een foto van gemaakt! Op een bospaadje zie ik twee andere fietsers een flink eind voor mij, ook met flinke bagage, maar ik verlies ze uit het oog en kom ze niet meer tegen. In Bertrix wil ik wat melk kopen maar vind helaas geen alimentacion. Wel een soort snackbar en, Rein, raad eens wat ze daar verkopen..? Ayran! Ik koop 2 liter; een goddelijke drank als je dorstig bent. Ik geloof dat ze uit Turkije komen, maar volgens mij is deze drinkyoghurt (maar dan net even anders) in het hele Midden-Oosten en Klein Azië bekend. En ik ken het dankzij Mieke en Reinder neemt het af en toe mee van zakenreis!

De camping in Jamoigne is een vissers camping, langs de Semois. Ik heb geen eten dit keer, dus fiets naar een restaurant met een terras in de avondzon. Een heerlijke Truite de la Semois! Ik vraag de patron het recept (een boosaardige dikke kerel die zich in de keuken, zittend op een rollator voortbeweegt en het bedienende meisje toesnauwt), maar hij belooft het recept te mailen. Ik moet het nog zien.

9 Mei, 10e dag. Licht bewolkt, weinig wind. Van Jamoigne naar Sivry sur Meuse (60 km). Ik kan helaas pas om 10:30 vertrekken omdat mijn twee koelelementen nog in de vriezer bij de receptie liggen en deze pas om die tijd opent. Dat moet ik voortaan toch beter navragen.
Ik wil in de tussentijd even de Spar bezoeken, maar daar aangekomen: maandag dicht tot 14:00. Pech!

Ik fiets het laatste stukje in België. België blijkt uiteindelijk langer doorkruisen dan ik dacht. Ik hoor natuurlijk de hele tijd al Frans, dus de grens is weer een welkome mijlpaal, die een foto waard is (578 km). Het douanehok staat er verlaten en vooral leeg bij. Een bord vertelt mij dat ik hier maximaal 130 km op de snelweg mag rijden. Heb ik al verteld dat mijn topsnelheid tot nu toe 55 km/uur is? Op een recht stuk, dalend vanzelfsprekend, want ik ben Jeromeke niet, en met goed uitzicht. Doorgaans laat ik de remmen niet helemaal los op zo’n stuk, maar dit keer was het wel een sensatie die ik wilde meemaken. Nu is dat niets voor jou, Ben, maar met een volgeladen fiets wil ik liever niet zo’n buiteling als Max maken. Dan kan ik Spanje op m’n buik schrijven..

Nog een constatering bij de grensovergang: in België ben ik geen enkel dood dier op de weg tegengekomen, maar zodra ik Frankrijk binnenrijdt zie ik een egel, zo plat als een centime, vervolgens een dode das (waarschijnlijk die ochtend gebeurd, want nog redelijk vers bloed) en nog een egel (slap, dus net passée) en wat later een hermelijntje dat het niet kan navertellen. Dit kan twee dingen betekenen: ofwel de Fransen rijden zonder scrupulus over overstekende beesten heen en de Belgen zijn wat voorzichtiger. Danwel, de Belgen hebben alle beesten al gejaagd, gestrikt of anderszins gevangen, om te verwerken in een heerlijke kopkaas, zodat er geen levende meer over zijn om plat te rijden.. Ik houd het maar op het eerste, want de Fransen rijden doorgaans vrij risicohopeloos. Het liefst inhalen in een onoverzichtelijke bocht, bij een doorgetrokken streep. Maar koken kunnen ze als de besten!

Het landschap verandert in eindeloze velden met graan en koolzaad (felgele bloemen, ongetwijfeld zeer herkenbaar voor de francofielen onder jullie). Ik passeer vele dorpen, maar geen enkele met een winkel. Niets, geen bar, geen restaurant, geen boulanger, rien du tous. Als ik op een bepaald moment ten einde raad naar een Mairie fiets om te vragen waar ik iets kan kopen, blijkt de helft van het gebouw een schooltje te zijn, ofwel één klaslokaal met een stuk of 20 kinderen die allemaal in koor ‘bonjour’ terugroepen als ik met dezelfde groet binnenkom (na kloppen uiteraard). De juf, een aardige jonge dame, vertelt me dat de Mairie aan de andere kant van de gang dicht is, maar ik kan wel mijn bidons met water vullen. Als ik wegloop krijg ik nog een paar chocolade-eitjes toegestopt, voor wat energie! De hele klas galmt ‘au revoir’ en zowel zij als ik hebben weer wat te vertellen thuis. Prachtig: één lokaal, één juf en een stuk of 20 kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 schat ik zo in. Dit zou in Nederland al lang zijn weggesaneerd, maar dankzij het franse ruimhartige regeringsbeleid kan ik weer op wat chocola verder.

In een bos hoor ik de eerste wielewaal (l’oriol, prachtig geel-zwarte vogel). Mijn moeder leerde mij de roep nadoen en vertelde me dat je ze zo kan lokken. Het is lang geleden dat ik in Nederland een wielewaal heb gehoord (‘toedeljo zingt zijn lied’, is volgens mij een kinderliedje; nou, toedeljo is lastig nafluiten..). Deze komt inderdaad dichterbij, maar laat zich niet beetnemen en ik krijg hem niet te zien. Veel nachtegalen al gehoord (ja die fluiten ook ruim overdag!).
Ik passeer een kudde witte koeien die veel alerter zijn dan bruine of bonte. Of het moet hun leeftijd zijn (ik schat in dat het vaarzen zijn, geen pinken), want ze zijn uiterst nieuwsgierig. Ik kan nog net mijn camera bij de tong van een van de brutaalste wegtrekken.

Na 60 km kom ik aan in Sivry sur Meuse (N49.3205 E5.264) en bij de receptie van de camping valt mij een schaaltje drop op. Als een mevrouw aankomt vraag ik of zij nederlandse is, en ja hoor: Joke en Peter en vriend Jan hebben een uitstekende camping hier, al ca. 5 jaar. Een hele mooie, leuke camping. Joke komt speciaal vragen of de picknicktafel handig is en samen dragen we deze bij mijn inmiddels opgezette tent. Er staat een engels stel dat naar Kazachstan fietst. We kletsen wat en de kogelronde buik van de man doet mij medelijden hebben met zijn fiets, of met beiden. Maar petje af hoor: 10.000 km is net effe wat meer dan mijn schamele 3000 die ik plan te fietsen. Helaas zijn zij de volgende morgen al voor dag en dauw vertrokken, maar zij gaan natuurlijk ook een heel andere kant op.
Voor mijn twee koelelementen krijg ik gedurende de nacht van Joke twee vervangende van de camping. De volgende morgen moet ik wat wachten omdat de tent vochtig is en in de tijd komt ze me een kop koffie brengen (met folie afgedekt, met twee klontjes een een bodempje melk in een glas, ook met folie afgedekt). Ze wil er niets voor hebben! De Holland-touch zullen we maar zeggen. Doorgaans ben ik in het buitenland niet op zoek naar landgenoten, maar dit was wel weer een bijzondere plek om te komen. Een vermelding in het boekje van PB waard; ik zal hem mailen.

Geplaatst in Reisverslagen | 11 reacties

Op bezoek bij Beatrijs Kamoen, bekend van BRT en de André van Duin-show

7 Mei, 8e dag. 55 km afgelegd. Alweer zon, maar een behoorlijk pittige wind (Z) tegen, kracht 4, volgens weeronline, dat ik vrijwel dagelijks raadpleeg. Je kan maar beter voorbereid zijn (ik blijf een risico-man, nietwaar?). Volgens mijn boekje is er in Gembes (spreek uit jèmbe) een hotel-camping. Omdat dit stuk best wel pittig is en ik nog maar één rustdag heb genoten, overweeg ik daar een dagje aan te plakken. Wie weet heeft de hotel-camping een zwembad…?

Als ik mijn fiets computer bekijk zie ik dat ik de 500 km nader. Precies bij deze mijlpaal maak ik er een foto van en van het landschap dat deze mijlpaal markeert. Om het te vieren trakteer ik mijzelf op een Mars en een flinke slok water. Maar ik moet nog verder omhoog, naar Gembes, naar het volgende Eden.

Als ik Gembes binnen rijd, verbaas ik me erover dat in dit ‘gat’ (met alle respect voor gehuchten in het algemeen en dit in het bijzonder) een hotel-camping zou zijn. Tot mijn schrik stop ik voor ‘hotel’ l’Enclos, een vervallen huis met aankondigingen en opschriften uit het begin van vorige eeuw. Ik loop het pand binnen en hoor achter in de gang, uit de keuken, geluiden komen. De aanblik van de keuken heeft het midden tussen de winkel van malle Pietje (voor de Zwiebertje-kenners, >50 jr, onder ons) en een donker rookhol. Aan een formica tafel zit madame Beatrijs Kamoen (familie van de oude Toet zoals ze mij zonder blikken of blozen later zal vertellen..), 73 jaar en vol praatjes. Ze is vlaamse en komt oorspronkelijk uit een dorpje net onder Zeeuws Vlaanderen. Hoe ze hier verzeild is geraakt zal ik jullie onthouden, maar in 10 minuten heb ik haar hele levensgeschiedenis mogen vernemen. En ze heeft beslist wat meegemaakt! ‘Of ik wat wil et’n, want, zunne, door dat fiets’n motte ge toch een bietje bijkom’n’ (mijn vlaamse schrijfstijl kan helaas haar accent niet aantippen). Ik schuif aan, aan de formica tafel, op een formica stoel en kijk om mij heen… Een houtkachel, drie fornuizen (zo te zien van voor de geboortedag van mijn vader) en op een ervan een uiterst smerige pan, die staat te borrelen.

Er flitst door mijn hoofd of ik niet beter kan opstappen, maar mijn nieuwsgierigheid wint het van de rede. En bovendien ben ik aardig moe. De pan op het vuur blijkt een brouwsel voor de kippen te zijn: 8 stuks en 6 hanen. ”k Mot er een paar slachten, want dat is niet goe hé, zoveel mennekes voor de meiskes’. Ik hoor door het Vlaams bepaald ook een zeeuwse tongval.

Of ik soep wil, en er is brood met kopkaas.. Kop-wat? ‘O ja, dat noemen jullie zeker hoofdkaas’? Nooit van gehoord overigens. Het is van het zwijn dat ze zelf geslacht heeft, wel 200 kg. Ze zat er in de kerk over te vertellen tegen haar buurvrouw, tot de pastoor haar vriendelijk vroeg of de dienst kon beginnen. En wonder boven wonder, de soep (in het midden van erwten- en groentensoep) en de paté van het zwijn, zoals ik het maar noem, zijn overheerlijk.
Of ik een foto mag nemen? Ja, dat mag. Want bij André van Duin is ze ook al bekend. Er volgt een enorm verhaal, waarbij ik me toch enigzins zorgen begin te maken waar dit eindigt. Als zij zegt dat ze nog een brief moet schrijven aan Letherme en aan de paus, concludeer ik dat er toch sprake moet zijn van enig decorum verlies. Maar ze is reuze aardig, loopt krom met een stok en roert om de zoveel tijd in haar ‘potion’ (als het maar geen love potion is…). Ik zeg dat ik echt mijn tent moet opzetten (want het hotel probeer ik maar niet).

In de lange tuin verbouwt zij wat sla, kervel (voor de soep verduidelijkt zij nog) en andere groenten. Helemaal achterin is het kippenhok. Ze maakt zich zorgen, er is 1 kip nog niet binnen. Laatst was er een door een vos gepakt, of het waren kwajongens.. Ik zet mijn tent op op een klein grasveldje. Ik kan boven van de douche gebruik maken… Uiteindelijk besluit ik dat ik me toch moet opfrissen en loop het hotel binnen, naar boven: uniek, alles hout, het doet me denken aan een oostenrijkse berghut, met krakende vloeren. Er zijn zes kamers. Alles oud, versleten, maar wel schoon. Later loop ik de ‘salon’ en het ‘restaurant’ in (om mijn telefoon op te laden). Op de borden liggen kleine kartonnetjes, met mooie hanepoten, wat zoal geserveerd kan worden. Ik denk dat er in geen tijden een hotelbezoeker is geweest. Ze krijgt wel vaker fietsers, want PB is ook langs geweest en hij heeft van het hotel annex camping melding gemaakt in zijn boekje, zich waarschijnlijk verkneukelend aan de verbaasde blikken van toekomstige bezoekers, zoals ik..

De volgende morgen vertelt zij, onder het bakken van spiegeleieren met spek, dat zij het hotel wil verkopen en bij de rivier, waar zij nog twee hectare land heeft, een echte camping wil beginnen. Voor de fietsers. Met electriciteit op een generator, aangedreven door de rivier. 73. Drieënzeventig! Ik heb bewondering, ik ben verbaasd, maar ik voel ook melancholie voor deze vrouw, die duidelijk vrij alleen is en het bezoek van een klant aangrijpt om haar verhaal te doen. Dat van André van Duin zouden jullie eens moeten googelen: ze zou er gezongen hebben, met haar diepe bariton en iedereen moest lachen…

Ik betaal, nadat ik nog een lunch mee krijg: brood, met ruime plakken kopkaas, en heb een warm gevoel. Ik had deze ervaring nooit willen missen!

Geplaatst in Reisverslagen | 8 reacties

Een rustdag ten zuiden van Namen

6 Mei, 7e dag. Zon en niet al te veel wind. Om naar Namen te gaan moet ik weer 11 km terugfietsen, maar zonder bagege, met alleen een klein rugzakje is dat geen straf. Ik bezoek als een echte toerist eerst het Office du tourisme en krijg op een plattegrondje de belangrijkste bezienswaardigheden omcirkeld. Of zij ook een internetcafé (cyberbar, spreek uit ‘siber’) kan aanwijzen? Nu, daar zijn er velen van, allemaal bij het station, waar ook een bureau des cyclistes is gevestigd. Ik wil weten of de RAVeL2 immiddels verder is doorgetrokken sinds de uitgave van mijn PB-boekje (2005). Ik ben eerst verheugd te zien dat het traject behoorlijk is verlengd, maar die vreugde is van korte duur als blijkt dat de route RV, Rando Velo betekent. Dat is een moutain bike en als ik mij niet vergis houden RV-ers wel van een ruw bospaadje… Ik besluit morgen gewoon de route uit mijn boekje te volgen, die er weer behoorlijk pittig uitziet. Geen zorgen: dat is pas morgen!

Het internetcafé wordt, hoe kan het ook anders, gerund door noordafrikanen (Marokko/Tunesië?). Ik weet niet waarom, maar ik heb nog nooit een internetcafé gezien dat werd gerund door mensen uit het land zelf. Dat is overigens geen waarde oordeel, slecht een constatering. Ik kan wel waarderen dat buitenlanders zich over een speciale nichemarkt ontfermen, maar aangezien belwinkels/internetcafés niet zo’n goede naam hebben, doe ik maar geen electronische bankzaken.. Ik sluit aan tussen een prachtige dikke oostafrikaanse dame in lokaal (keniaans/senegalees?) gewaad en een jongen die ijverig virtuele tegenstanders elimineert in zijn computerspel. Als het maar virtueel blijft…
Ik login op mijn blog en werk wat zaken bij. Ik moet nog hoognodig ondertitels maken bij de foto’s die ik heb opgeladen.

Na dit intermezzo besluit ik de citadel te bezoeken en zoals een zichzelf respecterende citadel betaamt ligt deze op een rots hoog boven de moderne stad. Mensen in de Middel Eeuwen hielden van een beetje klimmen; de keerzijde was dat je beneden bij de rivier al gauw door een rivaliserende vorst in de pan werd gehakt. Dus ik moet naar boven en dat ga ik niet op de fiets doen! Er is een weg die naar boven slingert; gek genoeg geen mooi wandelpad. Ik zet mijn fiets met twee sloten vast bij het Casino van Namen, waar de weg naar boven begint. Als ik naar boven loop, besluit ik bij de eerste haarspeldbocht mijn duim op te steken. Dat is alweer enige tijd geleden dat ik voor het laatst heb gelift (oh nee, recent nog met HK in de Alpen, terug naar het dal om onze trein te halen). En nu blijkt dat ik er, ondanks mijn inmiddels redelijk wilde uiterlijk, toch wel betrouwbaar uitzie: de eerste auto die voorbij komt is een politieauto en hij stopt. Of zou hij mij…?

Nee, deze vriendelijke gendarme wil me wel boven afzetten. Als ik hem uitgebreid bedank voor zijn generositeit, blijft hij staan zonder weg te rijden. Ik vraag mij plots af of ik iets verkeerds heb gezegd, maar dan pas valt mij de pieptoon op die al enige tijd aankondigt dat iemand iets is vergeten. Vriendelijk benadrukt de gendarme dat ik mijn riem aan moet doen (het is per slot van rekening de sterke hand), iets wat ik doorgaans niet doe tijdens het liften (je weet maar nooit hoe snel je de auto moet verlaten, of gebeurt dat alleen in films?). Gedwee volg ik zijn instructie op en binnen een mum van tijd kan ik van het prachtige uitzicht genieten over Namen en haar zusterstad Jambes, op de kruising van de Maas en de Sambre. De citadel kent een vrolijke historie van elkaar de kop inslaan en elkaar in de pan hakken en iedere keer herrijst de vesting als een phoenix uit haar as, in nog grotere vorm dan voorheen. Ik lees vluchtig een foldertje dat ik door een medewerker bij de kassa in mijn handen krijg gedrukt. Kassa? Moet ik dan betalen om die oude stenen te bezichtigen? ‘Nee hoor, dat is als u met een gids wilt rondlopen en het hele gangenstelsel onder de citadel wilt bezichtigen, maar er is ook een deel dat vrij toegankelijk is’ vertelt de vriendelijke studente in het Vlaams. Opgelucht beaam ik dat ik wel op eigen gelegenheid door de ‘Altstadt’ wandel (naast Fransen hebben hier ook Duitsers, Pruissen en zowaar ook Hollanders geheerst, zo bewijst de Pont des Hollandais, zie foto). Na een uur of wat houd ik het voor gezien (het stuk gangenstelsel is erg handig: je kon in vroeger tijden zo ongezien de stad binnenkomen, of verlaten) en loop zelf goed zichtbaar naar beneden, waar mijn fiets (nog geen naam gekozen! inzendingen blijven welkom) trouw op mij wacht. Ik houd Namen ook voor gezien en fiets op m’n dooie akker terug naar Profondeville, waar ik alweer zeer joviaal word begroet. In de Delhaize in het dorp heb ik inmiddels boodschappen gedaan en ik geniet in de zon van een overheerlijke hamburger met jus, puree en appelmoes (en een stuk komkommer dat ik nog heb), lekker eenvoudig ‘au bain Marie’ opgewarmd. Glas rosé erbij, enfin, jullie kennen het ritueel inmiddels. De oploskoffie, mokkasmaak, smaakt heerlijk en de afwas is deze keer zo gepiept. Ik moet nog wel een knoop van mijn bermuda aannaaien, die is losgeschoten (ik zou toch moeten afvallen op deze tocht?) en het naaisetje bewijst zijn dienst. Dat is zo’n klusje waar ik thuis hopeloos tegenop kan zien, maar nu is het leuk voor de afwisseling. Wat een verandering van perspectief!

Het is vrijdagavond en ik vraag mij af of er wat röring zou zijn in het dorp. Ik besluit een avondwandeling te maken door het bos en met een omweg kom ik in de dorpstraat uit, vlakbij een kroeg waar luide voetbal geluiden klinken. Da’s pas röring en ik voeg mij tussen jong en oud, vnl. oud, die op drie grote schermen naar de wedstrijd Genk-Anderlecht kijken. Drie schermen voor zo’n klein dorp! En het geluid klinkt uit megaboxen midden in de zaak; het is alsof ik fysiek bij de wedstrijd zit. Ik bestel een pression en ga bij een aantal lokalen zitten. Na enige tijd de wedstrijd, en haar publiek, gadegeslagen te hebben, krijg ik de indruk dat de bewoners voor de donkerblauwe shirtjes zijn, de lichte worden nl. niet bejubeld. Maar ja, wie is nu Genk en wie is nu Anderlecht? Ik heb geen idee en laat het maar zo. Ik wil mijn domheid niet verder ten toon spreiden, nadat ik al eerder moest vragen wie RSCA is (dat blijkt dus Anderlecht te zijn; Genk staat in het scherm gewoon als GENK). Maar wie nu wie is? De jeugd zit in een hoekje te ‘chillen’ en kijkt niet naar de wedstrijd (wat wil je; met die hormonen heb je daar toch geen rust voor?). Na de rust (van de wedstrijd dus), ik geloof bij 1-0 voor de blauwen, dus voor de bewoners van Profondeville, ga ik ‘op huis aan’ en wandel nog nagenietend van deze rustdag terug naar mijn tent. Het leven is zo slecht nog niet, al woon je tussen twee doeken van (uiterst brandbaar) polyethyleen!

Morgen weer aan de bak en het boekje, dat ook het hoogteprofiel toont, bereidt me voor op een dagje flink klimmen… Dat belooft wat!

Geplaatst in Reisverslagen | 6 reacties

Na de 6e dag fietsen is het de 7e dag heerlijk rusten

5 Mei, 6e dag (N 50.3723 E 4.8702). Zon, weinig wind.
Na mijn eerste ‘berg’etappe, kom ik met wat hulp van Michel op een mooie route langs de Maas. Laat ik nu een paar dingen bij Hanneke hebben laten liggen… Om die reden komt Michel te laat bij zijn moeder, die hij samen met zijn broers bezoekt. Hij speelt er vaak liedjes van een van zijn CD’s met echte waalse nummers. Een hele oude taal van romaanse oorsprong; het wordt weinig meer gesproken. Onlangs heeft hij een cultuurprijs met deze CD gewonnen, als stimulans ten behoud van deze lokale taal. Michel is een kunstenaar in hart en nieren: tekeningen, schilderijen, eigen muziek componeren en optreden met zijn band Massachusetts (coverband van de BeeGees). Sorry Michel en moeder Azaïs, dat hij nu te laat komt!

Langs de Maas ligt een RAVeL, hetgeen een afkorting is van iets dat ik niet heb onthouden, maar het is een pad, meestal vlak en goed begaanbaar voor zowel voetgangers als fietsers. Het enige gemotoriseerde verkeer dat volgens de bordjes is toegestaan, zijn rolstoelen met aandrijving. Ik vraag mij af of daar tegenwoordig ook electrische fietsen (als voorportaal van de rolstoel) onder geschaard mogen worden.. Tsja, in wezen ben ik het voorportaal van de electrische fiets. In ieder geval rijdt het soepel richting Namen. Onderweg kruist mijn pad echter wel een omgewaaide boom, die er al even lijkt te liggen. Met wat getrek en gesjor lukt het me om de 55 kg van fiets met bagage langs de stam te krijgen. Hoe die rolstoelers hier langs moeten is me een raadsel.

Een ander raadsel is de enorme hoeveelheid canadese ganzen die hier vnl. in paartjes, al dan niet met jongen, rondzwemmen. Ze lijken redelijk gedomesticeerd, alhoewel ze beginnen te blazen als je te dicht in de buurt komt. Ook flink wat Nijlganzen (wat eigenlijk eenden zijn op hoge poten; hun gedrag doet hun lengte van poten eer aan want ze maken een kabaal) en verder gewone eenden en een aantal reigers. En een rare vogel uit Holland die het interessant vindt om hier melding van te maken.

Als ik door Namen rijd lijkt het me een mooie stad om te bezichtigen. Mijn einddoel is Profondeville (Camping Douaire, zie de coördinaten boven), volgens het boekje een betaalbare kampeerplek. En inderdaad: het ligt heel vriendelijk op een heuvel. De klim er naar toe is iets minder vriendelijk: lopend met de fiets aan de hand, maar het is niet ver gelukkig.

Ik word verwelkomd door de joviale oude eigenaar, die alles feilloos in de gaten houdt, zittend in de serre van zijn huis die uitkijkt over het kampeerterrein met vnl. stacaravans. Ik zet mijn tent op, op een klein trekkersveldje. Als ik in de zon een biertje drink komt Koos aanrijden, uit Schiedam. We praten wat over het fietsen (‘what else’ zou Clooney zeggen). Hij is een paar jaar eerder naar Santiago gefietst (‘where else’, zeg ik dan) en maakt nu een kortere trip naar de Ardennen. Hij overweegt morgen om terug te keren, want hij heeft het koud ’s nachts. Ik ben verbaasd want daar heb ik nog geen last van gehad, maar nu is mijn slaapzak volgens het label bestand tegen -20 gr. Dat ga ik overigens maar niet uitproberen, maar in Canada met Jan heb ik het qua temperatuur ook prima gehad. Aangezien ik morgen een rustdag heb gepland en hij bijna teruggaat zullen we niet samen opfietsen, wat ik wel gezellig had gevonden. Aardige kerel, ik schat hem van mijn leeftijd. En aangezien ik geen eten heb gekocht en dus in het dorpje ga eten en hij een nasi maaltijd opwarmt, doen we ook geen maaltijd samen, ongezellig, maar het is niet anders. Ik eet overigens heerlijk op een terras aan de Maas. Een bomvol terras met slechts drie keihard werkende mensen, wrsch. de eigenaar en zijn vrouw en een ober. Niets ontgaat ze; nooit met lege handen terug naar binnen. Daar kunnen ze in menig nederlands etablissement een puntje aan zuigen (hè Bernard? 😉 ). Ik werk ondertussen aan m’n weblog.
Het is al donker als ik op de camping terugkom en kan niet anders dan langs de serre fietsen om bij de tent te komen. De hond van de baas slaat aan en prompt gaan de rolluiken omhoog en staat de oude baas in zijn pyjama buiten om te kijken wat er loos is. Ik roep ‘goed volk’ (vul maar iets in in het frans) en de baas gaat weer met een joviale groet slapen. In Profondeville is men dus erg oplettend, wat ik vrij vertaal met ‘profond’. Ik mag in ieder geval lekker uitslapen, want morgen een rustdag om Namen te bekijken.

Geplaatst in Reisverslagen | 2 reacties